Frank Eerhart in gesprek met Jos Weerts, voorzitter van de Vereniging Vrienden Etnografica
Op het perron in Eindhoven wordt melding gemaakt van een koperdiefstal, waardoor de trein naar Maastricht niet zal rijden. Ik ben onderweg naar een interview met Jos Weerts voorzitter van de Vereniging Vrienden Etnografica die dit jaar veertig jaar bestaat. Jos is 28 jaar lid van de VVE, waarvan 14 jaar als bestuurslid en 12 jaar als voorzitter. Hij neemt afscheid, een extra reden om hem te interviewen. Ik moet even aan de bronzen van Benin denken. Gestolen koper dat terug moet naar het land van herkomst. Gelukkig blijkt er een vervangende trein beschikbaar, ik kan naar Maastricht. Als je met de trein reist, zie je meer van het landschap. Na Sittard wordt het heuvelachtig en rijdt de trein af en toe over een route die aan graften en holle wegen doet denken, zo kenmerkend voor Zuid-Limburg. In Maastricht aangekomen besluit ik te voet verder te gaan en op weg naar Jos passeer ik statige oude panden, waarin vooral advocatenkantoren zijn gehuisvest. Ik bereik tenslotte het nieuwbouwgedeelte van Maastricht waar vroeger de Sphinxfabrieken stonden, nu onder andere het Centre Ceramique. Een chique naam voor de vroegere bibliotheek, Frans! Wallonië is dichtbij.
Jos ontvangt me hartelijk in zijn appartement. Zijn stevige hond Joris blijkt overduidelijk blij met mijn bezoek. Meteen vallen enkele hedendaagse kunstwerken op naast vele etnografische objecten. Ook zie ik enkele klassieke schilderijen en een fraaie middeleeuwse madonna met kind. We gaan het er uitvoerig over hebben.
Jos ontvangt me hartelijk in zijn appartement. Zijn stevige hond Joris blijkt overduidelijk blij met mijn bezoek. Meteen vallen enkele hedendaagse kunstwerken op naast vele etnografische objecten. Ook zie ik enkele klassieke schilderijen en een fraaie middeleeuwse madonna met kind. We gaan het er uitvoerig over hebben.
Dit is een premium artikel exclusief voor abonnees
Al abonnee? Log in en krijg direct toegang tot alle premium artikelen!
Jos Weerts is geboren in Schaesberg, nu Landgraaf, als zoon van een mijnwerker.
Bijna zijn hele familie werkte in de mijnen, zoals het in het katholieke zuiden ook regel was dat een van de zonen priester zou worden. Jos kwam, daartoe uitverkoren, na de lagere school op het klein seminarie in Schimmert bij de Paters Montfortanen terecht. Het viel hem er echter zo tegen, de benauwende atmosfeer, de verplichte dagindeling die hij de komende 6 jaar zou moeten volgen, dat hij al na 10 dagen terugfietste naar huis en tegen zijn ouders zei dat hij weigerde om terug te gaan. Grote teleurstelling, maar zijn vader begreep het uiteindelijk en zorgde ervoor dat hij, zij het een paar weken later, toch op het gymnasium in Heerlen terecht kon. Na het gymnasium besloot hij medicijnen te gaan studeren. Jos koos voor de niet-klinische richting van de geneeskunde met psychiatrie als hoofdvak. Hij werd na zijn afstuderen onderzoeks-coördinator bij het Integraal Kankercentrum Midden Nederland/Vakgroep Huisartsgeneeskunde Utrecht van een onderzoek naar de waarde van de Moermantherapie, een therapie die gebaseerd was op een dieet dat kanker niet alleen zou kunnen voorkomen maar ook genezen. In de decennia na de Tweede Wereldoorlog was daar veel belangstelling voor, maar er bestond ook twijfel. De medische wereld voerde een felle discussie, de Vlaardingse huisarts Moerman werd beschuldigd van kwakzalverij. De politiek besloot een onderzoek in te stellen naar de kwaliteit van deze therapie. Dat onderzoek kwam niet verder dan de voorstudie, de pilot fase. Enkele jaren later werd hij directeur van Icodo, eveneens een initiatief van de Tweede Kamer om de dienstverlening voor slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog te coördineren. Daarbij ging het vooral om de trauma’s van joodse mensen die de oorlog hadden overleefd, oud-verzetsmensen en zij die de oorlog in Indonesië en Azië hadden doorstaan. Daarna kwam de vraag of hij wilde meewerken aan een project van het ministerie van Defensie om de ervaringen, opgedaan met de oudere generatie veteranen te vertalen naar de nieuwe generatie veteranen van vredesmissies in Bosnië, Libanon en Srebrenica. Jos organiseerde onder andere groepsgesprekken waarbij oudere veteranen de dialoog aangingen met de jongere generatie veteranen. Dit leidde tot een initiatief van het ministerie van Defensie om een Veteraneninstituut op te richten, eveneens met steun van 150 stemmen in de Tweede Kamer. Van dat instituut was hij tot aan zijn pensionering hoofd van het Kennis- en onderzoekscentrum en plaatsvervangend directeur. Hij verzorgde onder andere trainingen over stress en trauma voor het Korps Mariniers, en dat trok ook de aandacht van hulporganisaties. Deze trainingen geeft Jos, ook nu na zijn pensionering nog steeds, onder andere voor het Rode Kruis, War Child, Save the Children en Unicef.
Hoe is de kennismaking met Afrikaanse kunst begonnen?
“Dat begon toen ik nog op de lagere school zat. Het was geen Afrikaanse kunst in vergelijking met de objecten waar nu mijn interesse naar uitgaat. Mijn vader zamelde geld in voor een bevriende missionaris die in Mozambique bij de Makonde werkte. Die missionaris bracht beelden van ebbenhout mee naar Nederland, als cadeau voor mijn vader. We spreken over de jaren ’50 en ‘60. Ik heb nog steeds objecten uit die tijd bewaard. Jaren later was er in Gouda waar ik toen woonde een tentoonstelling ingericht over Mozambique. Ik zag daar allerlei andere beelden van de Makonde, familiebomen, figuren en maskers van de Makonde, herkenbaar dus.”
“Nog weer later, in de jaren 90, kwam ik via een vermelding in de krant op een ruilbeurs terecht bij Hotel Van der Valk in Breukelen, die georganiseerd was door de Vereniging Vrienden Etnografica. Daar maakte ik kennis met een groot aantal objecten uit Afrika en ik ontmoette mensen die net als ik geïnteresseerd waren in etnografica. Je raakt in gesprek en laat je informeren over de objecten die je aandacht trekken. Daar ontmoette ik John Tenney, bij wie ik toen mijn eerste aankoop plaats deed, een fraaie Lozi pot. Ik werd lid van de VVVE en dan gaat het verder. John nodigde mij uit bij hem thuis en daar begon hij te vertellen. Mede gestimuleerd door zijn encyclopedische kennis en hoe hij daarover vertelt, ben ik mij verder gaan verdiepen.
“Nog weer later, in de jaren 90, kwam ik via een vermelding in de krant op een ruilbeurs terecht bij Hotel Van der Valk in Breukelen, die georganiseerd was door de Vereniging Vrienden Etnografica. Daar maakte ik kennis met een groot aantal objecten uit Afrika en ik ontmoette mensen die net als ik geïnteresseerd waren in etnografica. Je raakt in gesprek en laat je informeren over de objecten die je aandacht trekken. Daar ontmoette ik John Tenney, bij wie ik toen mijn eerste aankoop plaats deed, een fraaie Lozi pot. Ik werd lid van de VVVE en dan gaat het verder. John nodigde mij uit bij hem thuis en daar begon hij te vertellen. Mede gestimuleerd door zijn encyclopedische kennis en hoe hij daarover vertelt, ben ik mij verder gaan verdiepen.
Je raakt in gesprek en laat je informeren over de objecten die je aandacht trekken.
Door een advertentie in het blad ‘African Arts’ kwam ik in contact met Steven van de Raedt en Kathy van de Pas die ook lid waren van de VVE. Bij hen kocht ik onder andere deze fraaie ‘Luipaardengroep’ van de Abron, een buurvolk van de Ashanti in Ghana, een vroeg en verfijnd voorbeeld van de kunst van het bronsgieten.
Deze aankoop toont de samenwerking tussen mijn vrouw en mij.
Deze aankoop toont de samenwerking tussen mijn vrouw en mij. Zij zag dit onmiddellijk, zij heeft een scherp oog voor kwaliteit. Ik heb de kennis en kan een object plaatsen in de culturele context. Later zag ik in hun galerie in Rotterdam een oude Makondeboom uit Mozambique; de vader van Steven had deze in de jaren ’50 verworven. Die heb ik gekocht, ik denk ook wel als een soort jeugdherinnering.”
Etnografica van de Makonde
“Voor mij maakte de kennismaking in mijn jeugd met dergelijke Afrikaanse objecten zoveel indruk dat ik er altijd een voorkeur is gebleven voor etnografica van de Makonde. Er bevinden zich meerdere Makondemaskers in mijn verzameling. Mijn eerste Makondemasker kocht ik begin 2000 op een kunstbeurs in Keulen bij Michel van den Dries. Ik ben dit masker bij hem thuis, in Gavere bij Gent (B) gaan ophalen; dat bezoek op zich was al de moeite waard. Een mooi masker, waarvan hij wel kon garanderen dat het zich al voor 1920 in een Europese collectie bevond, maar hij had geen verdere details. Maar in het uitgebreide archief van het African Heritage Documentation & Research Centre dat is opgezet door Guy en Titus van Rijn en waarop leden van de VVE kunnen inloggen, vond ik dit masker terug met een verwijzing naar een Sotheby’s New York veiling in 1999. Via een bevriend lid van de VVE kon ik de catalogus ervan inzien, waarin vermeld stond dat dit masker voor de Eerste Wereldoorlog was verzameld en uit de collectie kwam van een familie uit Magdeburg in Duitsland. Dat het een diermasker is, is te zien aan de gaatjes bij de neus, waarin slachttandjes lijken te hebben gezeten. En het is dus inderdaad een oud, goed masker.”
“Op diezelfde beurs in Keulen kocht ik een tweede Makondemasker bij Finette Lemaire van Galerie Lemaire, Amsterdam, lid van de VVE. Er hing een oud labeltje aan, maar Finette wist niet naar welke collectie het label verwees. En toen verscheen, zo’n 15 jaar later, in het Jaarboek nummer 7 het artikel van Arnold Wentholt over Cornelis Meulendijk, een gepassioneerd verzamelaar uit Rotterdam die na de oorlog een belangrijke collectie opbouwde. Hij had de gewoonte om zijn maskers te voorzien van een rond label, waarop hij de naam van het volk en een inventariscode noteerde. En laat nou het masker van Finette Lemaire zo’n zelfde label hebben.
Hij had de gewoonte om zijn maskers te voorzien van een rond label
Ik was op dit label gewezen door het VVE lid en oud bestuurslid, John Tenney, bij wie ik een paar jaar geleden uit de nalatenschap van eveneens oud bestuurslid Jacobus Bakker een Bamana N’tomo masker kocht waaraan ook zo’n label van Cornelis Meulendijk zat.
Je voelt je niet altijd genoeg kenner
en wil graag advies hebben
Zo heb ik in de ca. 28 jaar dat ik lid ben van de VVE steeds met veel leden gesproken, hen om advies gevraagd bij het aanschaffen van een nieuw object. Je voelt je niet altijd genoeg kenner en wil graag advies hebben, omdat het soms toch over serieuze bedragen gaat. Het gaat daarbij niet om het kopen en het bezitten, het gaat ook en vooral om het plezier, om het kijken, om samen deze interesse te beleven en om je kennis te verdiepen.”
In jullie verzameling zie ik behalve veel etnografica ook Middeleeuwse kunst, klassieke schilderijen en hedendaagse kunst. Kun je daar iets over vertellen?
“De interesse voor kunst werd bij mij gewekt door mijn tekenleraar op het gymnasium Henk Fonville. In zijn lessen kunstgeschiedenis werden de belangrijke kunstwerken op foto’s getoond en uitgebreid en enthousiast besproken. Ik vond dat geweldige lessen. Mijn beste vriend op het gymnasium ging kunstgeschiedenis studeren en na het eindexamen gingen we drie weken naar Parijs en bezochten zo ongeveer elk museum dat er was. Die brede interesse in kunst is er eigenlijk altijd geweest.
Op de foto zie je mijn rechterhand op een middeleeuwse madonna van notenhout, een beeld dat rond 1300 in de Auvergne gemaakt is. We hebben het gekocht in Regensburg, tijdens een vakantie. Min of meer toevallig ontmoetten wij de eigenaar, een jonge man die naast een wetenschappelijke carrière ook handelde in kunst en antiek. Ik heb vijf jaar met hem onderhandeld over de verkoop van deze madonna, hij twijfelde of hij dit beeld wel wilde verkopen. Links is er een maternité van de Ashanti. Een christelijke maternité naast een Afrikaanse, dezelfde voorstelling, dezelfde koestering van een moeder met haar kind. De Ashanti maternité schaften we in 2016 aan, bij een veiling van Zemanek; dit beeld komt van de Rotterdamse handelaar Laurent van Ham. Hans Hamers, ook lang lid van de VVE en vele jaren bestuurslid, deelde zijn kennis over Van Ham met mij. Zo’n thema dat in verschillende culturen en tijden overeenkomt, maakt voor mij het verzamelen boeiend.”
Ik was verbijsterd en heb jaren gezocht naar werk van hem.
Mijn leraar kunstgeschiedenis Henk Fonville toonde ons destijds werk van Aad de Haas, een Limburgse kunstenaar die zowel bewonderd als beschimpt werd, omdat hij het in het katholieke Limburg had gewaagd om behalve erotische tekeningen en houtdrukken te maken ook eigenzinnige verbeeldingen van religieuze onderwerpen schilderde.
“In 1946 krijgt De Haas de opdracht om de St Cunibertuskerk te Wahlwiller te beschilderen. De beschilderingen en met name de 16 kruiswegstaties leiden tot felle discussies. De schilderingen mogen van de bisschoppleijke commissie blijven, maar de kruiswegstaties moeten op termijn worden vervangen. In 1949 verschijnt het boekje”In Jesus Lijden” van Pater Mathot met illustraties van Aad de Haas. De Congregatie van het Heilig Office te Rome eist dat het boekje onmiddellijk uit de handel moet worden genomen, omdat de tekeningen beledigend zijn voor de waardigheid van religieuze onderwerpen. Vervolgens bepaalt bisschop Lemmens van Roermond dat de staties in Wahlwiller nu echt verwijderd dienen te worden”
De Haas woonde bij ons in het dorp en mijn broer was bevriend met een van zijn zonen. Ik had toen nog geen belangstelling voor zijn werk, dat kwam nadat ik het kerkje in Wahlwiller had bezocht. Ik was verbijsterd en heb jaren gezocht naar werk van hem. Na zijn overlijden, in 1972, besloot de familie in eerste instantie niets te verkopen, later veranderde dat. De eigenzinnigheid van De Haas, maar ook de zekere dromerigheid in het werk trekt mij aan. Dus toen ik hier, inmiddels 28 jaar geleden, bij galerie van Rob van Rijn in Maastricht vier schilderijtjes van Aad de Haas zag, besloot ik direct er twee te kopen.”
“Een hedendaagse kunstenaar met wie we in de loop der jaren bevriend zijn geraakt, is Harrie Gerritz. De eerste werken die ik kocht waren twee grafische werken van hem, die nu nog steeds in mijn hal hangen. Ik studeerde nog en had een tegoed opgebouwd bij de Kunstuitleen. Harrie is ook verzamelaar van etnografica, dus dat schept een band. En hij heeft de VVE een keer in zijn prachtige atelier in Wijchen ontvangen. We bezitten inmiddels een tiental werken van hem.
“In 1946 krijgt De Haas de opdracht om de St Cunibertuskerk te Wahlwiller te beschilderen. De beschilderingen en met name de 16 kruiswegstaties leiden tot felle discussies. De schilderingen mogen van de bisschoppleijke commissie blijven, maar de kruiswegstaties moeten op termijn worden vervangen. In 1949 verschijnt het boekje”In Jesus Lijden” van Pater Mathot met illustraties van Aad de Haas. De Congregatie van het Heilig Office te Rome eist dat het boekje onmiddellijk uit de handel moet worden genomen, omdat de tekeningen beledigend zijn voor de waardigheid van religieuze onderwerpen. Vervolgens bepaalt bisschop Lemmens van Roermond dat de staties in Wahlwiller nu echt verwijderd dienen te worden”
De Haas woonde bij ons in het dorp en mijn broer was bevriend met een van zijn zonen. Ik had toen nog geen belangstelling voor zijn werk, dat kwam nadat ik het kerkje in Wahlwiller had bezocht. Ik was verbijsterd en heb jaren gezocht naar werk van hem. Na zijn overlijden, in 1972, besloot de familie in eerste instantie niets te verkopen, later veranderde dat. De eigenzinnigheid van De Haas, maar ook de zekere dromerigheid in het werk trekt mij aan. Dus toen ik hier, inmiddels 28 jaar geleden, bij galerie van Rob van Rijn in Maastricht vier schilderijtjes van Aad de Haas zag, besloot ik direct er twee te kopen.”
“Een hedendaagse kunstenaar met wie we in de loop der jaren bevriend zijn geraakt, is Harrie Gerritz. De eerste werken die ik kocht waren twee grafische werken van hem, die nu nog steeds in mijn hal hangen. Ik studeerde nog en had een tegoed opgebouwd bij de Kunstuitleen. Harrie is ook verzamelaar van etnografica, dus dat schept een band. En hij heeft de VVE een keer in zijn prachtige atelier in Wijchen ontvangen. We bezitten inmiddels een tiental werken van hem.
Onder andere deze twee kerkjes, een terugkerend thema in zijn grafiek en schilderijen, dat ons aantrekt door de gestileerde vorm waarmee hij zijn onderwerpen verbeeldt. Ook door de verwijzing naar de dorpen en het landschap dat me aan mijn jeugd doet denken.”
Wat zijn je criteria bij het aanschaffen van etnografica?
“De voornaamste reden om een etnografisch object te willen kopen zijn de functie die het in de betreffende cultuur heeft en de esthetische uitstraling ervan. Zoals deze fraaie Senufo vrouwfiguur die we recent tijdens het Parcours du Monde in Parijs kochten bij David Serra.
Afrikanen hebben zelf een goed beeld van kwaliteit. De haartooi was tot 1920 een teken van schoonheid. Je kunt er de datering mee vaststellen. We waren met een aantal leden van de VVE naar Parijs gegaan, zoals elk jaar tijdens het Parcours des Mondes, en dit beeld viel ons direct op. Zoiets blijft dan in je hoofd zitten, je gaat de volgende dag terug om het nog maar eens te bekijken, praat er met andere leden over en uiteindelijk bevestig je wat je al vanaf het eerste moment wist: dit beeld wil ik graag hebben. En dan is de vraag: Kan ik dit betalen? In dit geval konden wij het gelukkig kopen. Het beeldje heeft een hoogte van 38,5 cm. Het beeld in zijn geheel vertegenwoordigt het toentertijd geldende schoonheidsideaal, het beeld van het mooiste meisje van het dorp. De punt op het voorhoofd vertegenwoordigt het typische kapsel van meisjes in die tijd, tot 1920.
Het Ligbi masker uit Ivoorkust dat ook op de foto staat hebben we gekocht bij Galerie Eric Hertault. Het is een zogenaamd Yangaleyamasker van de Do gemeensschap. Voor het menselijk gelaat is de snavel van een neushoornvogel verbeeld, voor de Ligbi een mythische oervogel. Het masker wordt gebruikt bij begrafenissen. Ik vraag soms wel andere leden van de VVE wat ze van een masker vinden, voordat ik het aanschaf, omdat je niet altijd zeker bent van je keuze. Dit masker komt uit de voormalige collectie van Karl Ferdinand Schaedler, en zo’n herkomst, samen met de zelf waargenomen kwaliteit van het masker geeft het vertrouwen dat nodig is om het te kopen.
Beide zijn prachtig gesneden objecten met een naar binnengerichte blik. Het te rade gaan bij leden van de VVE deed ik ook voordat ik de onderstaande twee Legamaskers aanschafte die op de veiling bij Zemanek werden aangeboden. Ik vroeg Martin Lagrain wat hij van de kwaliteit van deze maskers vond. Hij vertelde me dat Jean-Pierre Lepage, bij wie deze maskers vandaan kwamen, een goed bekend staande galerie had in Brussel, gespecialiseerd in Lega. Ik vind het prettig om over zoiets van gedachte te wisselen.”
Hoe is eigenlijk de belangstelling voor Afrikaanse kunst in Europa ontstaan?
“In de 19e eeuw ontstonden volkenkundige verzamelingen en bij particulieren ook de zogenaamde Wunderkammer, waarbij het accent lag op antropologie en curiosa. In het begin van de 20ste eeuw zie je vooral in Frankrijk een omslagpunt. Er ontwikkelt zich een commerciële interesse voor Afrikaanse kunst mede door de verzamelinteresse van kunstenaars als Picasso, Derain, Matisse, Gauguin. In Duitsland en Groot-Brittannië komt die commerciële belangstelling pas later en bleef de wetenschappelijke benadering de boventoon voeren. In het boek van John Warne Monroe, Metropolitan Fetish, African Sculpture and the Imperial French Invention of Primitive Art wordt die ontwikkeling over het omgaan met etnografica in Europa, en dan vooral in Frankrijk, uitvoerig beschreven.”
Hoe denk je dat er in Afrika naar etnografica-collecties wordt gekeken?
“Ik ben diverse keren in Afrika geweest: Mali, Burundi, Senegal, Congo, meestal voor mijn werk. In Bamako is bijvoorbeeld met steun van de Franse regering een museum tot stand gekomen met een mooie verzameling, vooral met het doel de eigen geschiedenis te documenteren. Toen ik er was, waren er weinig bezoekers, maar dat kan toeval zijn. Wouter van Beek hield vorig jaar een lezing tijdens de jaarvergadering van de VVE waarin hij onder andere vertelde dat hij in opdracht van de Franse regering in Nederlandse museale collecties stukken opspoorde die zouden kunnen terugkeren naar Afrika. Het blijft natuurlijk opvallend dat er wordt verzameld en ingericht met Europeanen op een wijze zoals dat in Europese musea gebeurt. De nadruk ligt op het object, de esthetiek en de opstelling, en minder op de cultuur en de context. We kunnen het blijkbaar niet laten, ook al is het goed bedoeld.”
Het uitwisselen van verhalen en ervaringen van mensen boeit me het meest
De VVE bestaat 40 jaar. Wat heb je in 12 jaar voorzitterschap vooral mogen ervaren?
“Het is altijd bijzonder om met mensen bij elkaar te komen die een gemeenschappelijke interesse hebben. Etnografica is een breed begrip, Afrika is een groot land met vele volken die onderling weer hun eigen stijlkenmerken hebben en uiteraard zijn er ook leden die interesse hebben voor Oceanië en Indonesië in het bijzonder. Onder de leden zijn er vele die zich in een bepaald gebied verdiept hebben, of veel kennis hebben over bepaald soort objecten. Dat maakt ontmoetingen interessant. Je hoopt ook dat mensen met elkaar in contact treden, bellen, mailen om kennis te delen als ze hetzelfde interessegebied hebben. Vragen kunnen stellen. Het uitwisselen van verhalen en ervaringen van mensen boeit me het meest. Dat heeft natuurlijk ook met mijn werk te maken. Kunnen luisteren is een groot goed. Dat lukt helaas niet altijd. 10 jaar geleden vond er een afsplitsing plaats van de VVE, omdat mensen het niet eens konden worden over het gekozen beleid. Ook speelde er een verschil in opvatting over wat onder etnografica verstaan mag worden. Natuurlijk is iedereen vrij om te verzamelen wat hem aanspreekt, maar er is nu eenmaal een verschil in objecten die een rol hebben gespeeld in de desbetreffende cultuur en in objecten die alleen maar gemaakt zijn voor de markt. Die hoeven ook niet zoiets als een ziel te hebben. Ook als er pogingen zijn gedaan om objecten ouder te laten lijken om zo de waarde te verhogen, is het juist van belang dat je kunt leren van de kennis en de ervaringen van anderen. Iedereen die etnografica verzamelt, heeft wel eens een miskoop gedaan, een object gekocht dat als authentiek werd aangeboden en dat niet bleek te zijn. Dat is mij zelf natuurlijk ook gebeurd. In de loop van de jaren leer je beter te kijken en krijg je door dat een opvallend lage prijs al een waarschuwing is. Pijnlijk is het, als het omgekeerde het geval is: als je teveel betaalt voor iets dat later niet goed blijkt te zijn. Niemand overkomt of hoort dat graag. Maar je wordt er alleen maar wijzer van als je er met elkaar over durft te praten. Mensen moeten het vermogen hebben om te kunnen omgaan met teleurstellingen. Ook dat maakt een vereniging tot een waardevolle club. Kennis delen, interessante stukken zien, enthousiast worden. Kennis van anderen, waardoor wellicht vergissingen in de toekomst voorkomen kunnen worden. Je kunt er met elkaar afspraken over maken. Bijvoorbeeld dat niemand commentaar geeft zonder dat daarom wordt gevraagd. Maar als het je wel gevraagd wordt, omdat je er veel over weet, kun je iemand verder helpen met goed leren kijken. Het vermogen om een koop uit te stellen kan ook helpen om kritischer te kijken en na te denken over wat je echt wilt aanschaffen. Met een paar keer nee zeggen, is soms het geld bespaard en gespaard dat je aan een beter en duurder object kunt besteden. Kopen bij handelaren met een goede naam voorkomt miskopen. Het is ook een kwestie van vertrouwen.
In de afgelopen 10 jaar zijn de jaarboeken verschenen met onder andere interviews met leden van den VVE. Er is nu gekozen het publiceren van interessante artikelen door deskundigen, ook interviews op een vernieuwde website met mogelijkheden tot het uitwisselen van informatie. Ook het zoeken op de uitgebreide database van Guy en Titus van Rijn is voor de leden mogelijk, naast de veilingagenda zijn ook de veilingverslagen te vinden. Kortom de VVE zal ernaar blijven streven om een community te zijn van mensen die geïnteresseerd zijn in etnografica en waarbij ze in de nabije toekomst ook graag een jongere generatie wil betrekken.”