Auteur: Daantje van de Linde
In het Wereldmuseum Rotterdam is sinds 1906 een nkisi nkondi aanwezig. Het krachtbeeld groeide uit tot het gezicht van de Afrika collectie en werd beschouwd als een waar ‘topstuk’. Maar hoe kwam deze nkisi nu precies in Rotterdam?

In 1885 opende het Wereldmuseum Rotterdam (destijds het Museum voor Land- en Volkenkunde) de deuren aan de Willemskade. In de afgelopen 140 jaar is er altijd, in verschillende hoedanigheden, onderzoek verricht naar de collectie. De vraag waar een object vandaan komt, weerklinkt daarmee al meer dan een eeuw binnen de muren van het museum. Diezelfde vraag stellen we ook vandaag nog, vanuit de discipline herkomstonderzoek. In dit geval is er echter een belangrijke nuance toegevoegd aan de vraagstelling: er is aandacht voor het Europees koloniaal verleden en de (vaak gewelddadige) manier waarop collecties tot stand kwamen in de 19e en 20e eeuw. Onder welke omstandigheden is een object verzameld? Was er sprake van onvrijwillig bezitsverlies? Hoe is een object in Nederland terecht gekomen?
Een nkisi nkondi in Rotterdam
In 1906 kocht het Wereldmuseum een nkisi nkondi van handelsagent Frans Snel, genaamd Mangaaka. Het beeld was afkomstig uit Centraal-Afrika, waar het een belangrijke rol had gespeeld in de samenleving. minkisi (het meervoud van nkisi) droegen krachten bij zich, geactiveerd door de bilongo, krachtstof, welke werd aangebracht door een nganga, een ritueel specialist. Een nkisi was onder meer in staat overeenkomsten te bekrachtigen of mensen te straffen en stond in dienst voor zowel individuen als gemeenschappen. Maar wie was Frans Snel precies en hoe kwam hij in bezit van zo’n object?
Handelsagent Frans Snel
Frans Snel werd op 7 april 1870 geboren in Utrecht. Over de eerste dertig jaar van zijn leven is weinig bekend: hij groeide op bij zijn ouders Cornelis Snel en Johanna Cornelia van Laaren. In 1893 verhuisde hij samen met zijn ouders naar Schipluiden. Hoewel onbekend wanneer exact, duurde het niet lang voor Snel nogmaals verhuisde, dit keer naar Rotterdam. Hier kwam hij in contact met de Nieuwe Afrikaanse Handels-Vennootschap (NAHV), waar hij in 1901 een contract ondertekende om voor drie jaar in Centraal-Afrika te gaan werken. De NAHV was een Nederlandse onderneming, opgericht in 1880 in Rotterdam. De NAHV handelde in producten als rubber en ivoor in Centraal-Afrika, waar het (vaak Nederlandse) handelsagenten naartoe zond om de factorijen te beheren.
Snel naar Centraal-Afrika
Op 16 mei 1901 begon Snel als agent van een factorij in Lukengo, in de Kasai regio van de Democratische Republiek Congo (DRC). In mei 1902, een jaar later, diende Snel een verzoek in om overgeplaatst te worden, waarop hij naar een factorij in Ambriz, het huidige Angola, werd gestuurd. In 1904 werd Snel opnieuw overgeplaatst, deze keer naar de factorij Simulambuco in Cabinda. Het huidige Cabinda is een provincie in Angola, die zich als exclave bevindt tussen de Republiek Congo in het noorden en de DRC in het zuiden. De leiding van de NAHV was niet blij met de werkzaamheden van Snel en hoopte dat hij, gemotiveerd door een salarisverhoging, “iets meer van Simulambuco zal weten te maken”. Dit lijkt echter niet te hebben geholpen. Op 30 mei 1905 wordt er een brief naar de hoofdagent in Banana, in de DRC, gestuurd waarin staat vermeld dat Snel niet op zijn plek lijkt te zijn, afgaande op de balans van de factorij. Hij werd daarop nogmaals overgeplaatst, ditmaal naar de Shinga factorij in Cabinda.
Het verblijf van Snel bij de Shinga factorij was echter van korte duur: in december 1905 overleed zijn vader waarop hij een verzoek indiende om terug te keren naar Nederland. Snel reisde uiteindelijk terug in mei 1906. Uit een brief aan de hoofdagent in Banana wordt duidelijk dat, indien Snel zou willen terugkeren naar de NAHV, hem geen betere voorwaarden aangeboden moesten worden “want hij is niet meer waard dan hij momenteel verdient”. Snel werd beschreven als een “kalme, bedaarde man en dat is ongeveer het enige goede dat van hem gezegd kan worden”.
Een nkisi nkondi in Rotterdam
In 1906 kocht het Wereldmuseum een nkisi nkondi van handelsagent Frans Snel, genaamd Mangaaka. Het beeld was afkomstig uit Centraal-Afrika, waar het een belangrijke rol had gespeeld in de samenleving. minkisi (het meervoud van nkisi) droegen krachten bij zich, geactiveerd door de bilongo, krachtstof, welke werd aangebracht door een nganga, een ritueel specialist. Een nkisi was onder meer in staat overeenkomsten te bekrachtigen of mensen te straffen en stond in dienst voor zowel individuen als gemeenschappen. Maar wie was Frans Snel precies en hoe kwam hij in bezit van zo’n object?
Handelsagent Frans Snel
Frans Snel werd op 7 april 1870 geboren in Utrecht. Over de eerste dertig jaar van zijn leven is weinig bekend: hij groeide op bij zijn ouders Cornelis Snel en Johanna Cornelia van Laaren. In 1893 verhuisde hij samen met zijn ouders naar Schipluiden. Hoewel onbekend wanneer exact, duurde het niet lang voor Snel nogmaals verhuisde, dit keer naar Rotterdam. Hier kwam hij in contact met de Nieuwe Afrikaanse Handels-Vennootschap (NAHV), waar hij in 1901 een contract ondertekende om voor drie jaar in Centraal-Afrika te gaan werken. De NAHV was een Nederlandse onderneming, opgericht in 1880 in Rotterdam. De NAHV handelde in producten als rubber en ivoor in Centraal-Afrika, waar het (vaak Nederlandse) handelsagenten naartoe zond om de factorijen te beheren.
Snel naar Centraal-Afrika
Op 16 mei 1901 begon Snel als agent van een factorij in Lukengo, in de Kasai regio van de Democratische Republiek Congo (DRC). In mei 1902, een jaar later, diende Snel een verzoek in om overgeplaatst te worden, waarop hij naar een factorij in Ambriz, het huidige Angola, werd gestuurd. In 1904 werd Snel opnieuw overgeplaatst, deze keer naar de factorij Simulambuco in Cabinda. Het huidige Cabinda is een provincie in Angola, die zich als exclave bevindt tussen de Republiek Congo in het noorden en de DRC in het zuiden. De leiding van de NAHV was niet blij met de werkzaamheden van Snel en hoopte dat hij, gemotiveerd door een salarisverhoging, “iets meer van Simulambuco zal weten te maken”. Dit lijkt echter niet te hebben geholpen. Op 30 mei 1905 wordt er een brief naar de hoofdagent in Banana, in de DRC, gestuurd waarin staat vermeld dat Snel niet op zijn plek lijkt te zijn, afgaande op de balans van de factorij. Hij werd daarop nogmaals overgeplaatst, ditmaal naar de Shinga factorij in Cabinda.
Het verblijf van Snel bij de Shinga factorij was echter van korte duur: in december 1905 overleed zijn vader waarop hij een verzoek indiende om terug te keren naar Nederland. Snel reisde uiteindelijk terug in mei 1906. Uit een brief aan de hoofdagent in Banana wordt duidelijk dat, indien Snel zou willen terugkeren naar de NAHV, hem geen betere voorwaarden aangeboden moesten worden “want hij is niet meer waard dan hij momenteel verdient”. Snel werd beschreven als een “kalme, bedaarde man en dat is ongeveer het enige goede dat van hem gezegd kan worden”.

Objecten verzamelen als handelsagent
Afgaande op deze gegevens uit het archief van de NAHV wordt het duidelijk in welke regio’s Frans Snel werkzaam is geweest als agent. Aannemelijk is dat hij vanuit daar objecten heeft verzameld voor zijn collectie, waar de nkisi Mangaaka toe behoorde. Dit zou betekenen dat de nkisi ergens in de periode 1901-1906 in zijn bezit is geraakt, maar op welke wijze dat exact gebeurde, is vooralsnog onbekend. In 1998 publiceerde Sonja Wijs haar onderzoek naar de NAHV en de manieren waarop agenten collecties bijeenbrachten tijdens hun verblijf in Afrika. Wijs beargumenteert dat de werkzaamheden van een agent invloed hadden op de manieren waarop zij objecten konden verzamelen. Zo waren agenten die verantwoordelijk werden gesteld voor een factorij vaak gebonden aan de betreffende locatie en hadden zij minder bewegingsvrijheid. Over Snel is bekend dat hij, in samenwerking met andere agenten, factorijen aanstuurde, wat zou betekenen dat hij objecten verwierf in de nabije omgeving van zijn verblijf.
Afgaande op deze gegevens uit het archief van de NAHV wordt het duidelijk in welke regio’s Frans Snel werkzaam is geweest als agent. Aannemelijk is dat hij vanuit daar objecten heeft verzameld voor zijn collectie, waar de nkisi Mangaaka toe behoorde. Dit zou betekenen dat de nkisi ergens in de periode 1901-1906 in zijn bezit is geraakt, maar op welke wijze dat exact gebeurde, is vooralsnog onbekend. In 1998 publiceerde Sonja Wijs haar onderzoek naar de NAHV en de manieren waarop agenten collecties bijeenbrachten tijdens hun verblijf in Afrika. Wijs beargumenteert dat de werkzaamheden van een agent invloed hadden op de manieren waarop zij objecten konden verzamelen. Zo waren agenten die verantwoordelijk werden gesteld voor een factorij vaak gebonden aan de betreffende locatie en hadden zij minder bewegingsvrijheid. Over Snel is bekend dat hij, in samenwerking met andere agenten, factorijen aanstuurde, wat zou betekenen dat hij objecten verwierf in de nabije omgeving van zijn verblijf.

Wijze van verzamelen
De nkisi kan vervolgens op verschillende manieren in het bezit van de agent zijn gekomen: Eén mogelijkheid is dat hij de nkisi rechtstreeks van diens eigenaren had ‘verkregen’. Het is echter onwaarschijnlijk dat de gemeenschap waartoe deze nkisi behoorde vrijwillig afstand zou doen van het object, gezien de belangrijke rol van dergelijke krachtbeelden in bestaande juridische en socio-politieke systemen. Zo waren Europeanen zich ook vaak bewust van het risico op conflict dat zou ontstaan bij het wegnemen van minkisi. Een andere, meer aannemelijke mogelijkheid is dat Snel het object verkreeg via een tussenpersoon. Zo werkten er Afrikaanse mannen en vrouwen, zowel betaalde arbeiders als tot slaaf gemaakten, op de factorijen; of werkten agenten samen met bijvoorbeeld vertalers, die vaak afkomstig waren uit omliggende regio’s. Wellicht onderhield Snel goede contacten en is de nkisi hem te koop of als geschenk aangeboden. Dit zou ook kunnen verklaren hoe Snel aan zijn uitgebreide beschrijving van het object en het gebruik ervan kwam, die hij later met het museum zou delen (zie volgende paragraaf). Een laatste mogelijkheid duidt op bredere Europese aanwezigheid in Centraal-Afrika, van onder meer de Belgen, Fransen en Portugezen. Het kan niet worden uitgesloten dat de nkisi eerst in bezit is geweest van een andere Europese koloniale partij. Denk daarbij bijvoorbeeld aan militairen, missionarissen, ambtenaren, of handelaren zoals Snel zelf, die elk vanuit hun eigen perspectief interesse hadden in het verzamelen en wegnemen van minkisi.
Collectie aangeboden aan het museum
Eenmaal terug in Nederland (1906) trok Snel in bij zijn moeder in Schipluiden. Later dat jaar verhuisden ze samen naar Groningen, maar voor het zo ver was, kwam Snel in contact met de directeur van het Museum voor Land- en Volkenkunde, Johannes Snelleman. Op 2 oktober 1906 stuurde Snel hem een brief met daarin een catalogus van 117 objecten, die hij te koop aanbood aan het museum. Vier dagen later stuurde hij de collectie ter bezichtiging naar het museum. In november zond Snel een tweede brief naar Snelleman, met onder meer een gedetailleerde objectbeschrijving van de nkisi.
De nkisi stond in zijn catalogus vermeld als object nummer twee. Volgens Snel droeg het beeld de naam Manguco en was het afkomstig uit “Mayomba, Cabinda”. De Mayombe regio loopt deels door Cabinda, waar Snel van 1904 tot 1906 werkzaam was. Deze informatie zou tevens kunnen dienen als een indicatie dat de nkisi oorspronkelijk toebehoorde aan de Yombe bevolking, een gemeenschap binnen de Bakongo, die voornamelijk in deze regio woonachtig waren.
De nkisi kan vervolgens op verschillende manieren in het bezit van de agent zijn gekomen: Eén mogelijkheid is dat hij de nkisi rechtstreeks van diens eigenaren had ‘verkregen’. Het is echter onwaarschijnlijk dat de gemeenschap waartoe deze nkisi behoorde vrijwillig afstand zou doen van het object, gezien de belangrijke rol van dergelijke krachtbeelden in bestaande juridische en socio-politieke systemen. Zo waren Europeanen zich ook vaak bewust van het risico op conflict dat zou ontstaan bij het wegnemen van minkisi. Een andere, meer aannemelijke mogelijkheid is dat Snel het object verkreeg via een tussenpersoon. Zo werkten er Afrikaanse mannen en vrouwen, zowel betaalde arbeiders als tot slaaf gemaakten, op de factorijen; of werkten agenten samen met bijvoorbeeld vertalers, die vaak afkomstig waren uit omliggende regio’s. Wellicht onderhield Snel goede contacten en is de nkisi hem te koop of als geschenk aangeboden. Dit zou ook kunnen verklaren hoe Snel aan zijn uitgebreide beschrijving van het object en het gebruik ervan kwam, die hij later met het museum zou delen (zie volgende paragraaf). Een laatste mogelijkheid duidt op bredere Europese aanwezigheid in Centraal-Afrika, van onder meer de Belgen, Fransen en Portugezen. Het kan niet worden uitgesloten dat de nkisi eerst in bezit is geweest van een andere Europese koloniale partij. Denk daarbij bijvoorbeeld aan militairen, missionarissen, ambtenaren, of handelaren zoals Snel zelf, die elk vanuit hun eigen perspectief interesse hadden in het verzamelen en wegnemen van minkisi.
Collectie aangeboden aan het museum
Eenmaal terug in Nederland (1906) trok Snel in bij zijn moeder in Schipluiden. Later dat jaar verhuisden ze samen naar Groningen, maar voor het zo ver was, kwam Snel in contact met de directeur van het Museum voor Land- en Volkenkunde, Johannes Snelleman. Op 2 oktober 1906 stuurde Snel hem een brief met daarin een catalogus van 117 objecten, die hij te koop aanbood aan het museum. Vier dagen later stuurde hij de collectie ter bezichtiging naar het museum. In november zond Snel een tweede brief naar Snelleman, met onder meer een gedetailleerde objectbeschrijving van de nkisi.
De nkisi stond in zijn catalogus vermeld als object nummer twee. Volgens Snel droeg het beeld de naam Manguco en was het afkomstig uit “Mayomba, Cabinda”. De Mayombe regio loopt deels door Cabinda, waar Snel van 1904 tot 1906 werkzaam was. Deze informatie zou tevens kunnen dienen als een indicatie dat de nkisi oorspronkelijk toebehoorde aan de Yombe bevolking, een gemeenschap binnen de Bakongo, die voornamelijk in deze regio woonachtig waren.

Snelleman wilde de collectie van Frans Snel graag aankopen, onder meer vanwege de grote nkisi. Middels “vrienden van het museum” kreeg hij het benodigde geld bij elkaar voor de aankoop. Op 30 december 1906 schreef hij tevens aan de Raad van Toezicht over het belang van de collectie voor het museum. Hierop volgde toestemming om de aankoop te formaliseren, waarmee de nkisi onderdeel werd van de museumcollectie.
Bladzijde uit het jaarverslag van het Museum voor Land– en Volkenkunde uit 1906.

De nkisi als museum object
In het jaarverslag van 1906 presenteerde het museum met trots de nieuwe aankoop. Sindsdien is de nkisi Mangaaka bijna voortdurend entoongesteld en werd het beschouwd als een topstuk uit de Afrika collectie. In de eerste helft van de 20e eeuw is de nkisi voornamelijk omschreven als een fetisj beeld. Het museum nam daarbij grotendeels de beschrijving van het object over zoals aangeleverd door Frans Snel. Dit is terug te zien in de registerboeken en het jaarverslag. Pas in de tweede helft van de 20e eeuw veranderde het taalgebruik waarmee het museum over het beeld vertelt. Zo werd het steeds vaker aangeduid als krachtbeeld of spijkerbeeld en verplaatste het begrip fetisj zich naar de achtergrond, zoals te zien is op de inventariskaart. In de jaren 1980 publiceerde het museum verscheidene catalogi en werden er meerdere restauratie- en conditierapporten over het object geschreven. Wat betreft Mangaaka – net als bij de meeste andere objecten – gingen de beschrijvingen voornamelijk in op uiterlijke kenmerken. Het werd in deze periode aangeduid met ‘Vili, Beneden Congo, 1880-1890’. De Vili behoorden ook tot de Bakongo.
In het jaarverslag van 1906 presenteerde het museum met trots de nieuwe aankoop. Sindsdien is de nkisi Mangaaka bijna voortdurend entoongesteld en werd het beschouwd als een topstuk uit de Afrika collectie. In de eerste helft van de 20e eeuw is de nkisi voornamelijk omschreven als een fetisj beeld. Het museum nam daarbij grotendeels de beschrijving van het object over zoals aangeleverd door Frans Snel. Dit is terug te zien in de registerboeken en het jaarverslag. Pas in de tweede helft van de 20e eeuw veranderde het taalgebruik waarmee het museum over het beeld vertelt. Zo werd het steeds vaker aangeduid als krachtbeeld of spijkerbeeld en verplaatste het begrip fetisj zich naar de achtergrond, zoals te zien is op de inventariskaart. In de jaren 1980 publiceerde het museum verscheidene catalogi en werden er meerdere restauratie- en conditierapporten over het object geschreven. Wat betreft Mangaaka – net als bij de meeste andere objecten – gingen de beschrijvingen voornamelijk in op uiterlijke kenmerken. Het werd in deze periode aangeduid met ‘Vili, Beneden Congo, 1880-1890’. De Vili behoorden ook tot de Bakongo.

geschreven. Datum onbekend.

Rotterdam, inv.nr. NL-RtdWMR-6.2.2.
De theorie van Ezio Bassani
In de jaren 1980 werd Mangaaka binnen het museum in verband gebracht met de theorie van Ezio Bassani: hij vergeleek in 1977 minkisi uit verschillende museumcollecties met elkaar. Afgaande op onder meer hun uiterlijke kenmerken, concludeerde hij dat er een werkplaats bij de Chiloango rivier moet zijn geweest. Daar zouden grote krachtbeelden zijn geproduceerd, door de samenwerking tussen een beeldhouwer en een nganga. De nkisi in het Wereldmuseum Rotterdam zou hier ook zijn gemaakt. In deze context werd er voor het eerst gesproken over de mogelijke maker van het object. Daarnaast vertelt het ons meer over de herkomst, als de nkisi inderdaad van diezelfde werkplaats afkomstig is. Daar komt bij de Chiloango rivier door Cabinda loopt, waar Snel werkzaam was.
Een raison d’être
In 1996 is er nog een zichtbare verandering in het narratief waarmee het museum over de nkisi spreekt. In de Rotterdamse Kunsthal werd een deel van de Afrika collectie getoond in Africa Meets Africa. In de bijbehorende catalogus schrijft toenmalig conservator Erna Beumers dat objecten in de collectie een verleden, een raison d’être, met zich meedragen die verder rijkt dan hun bestaan in het museum. Hiermee kwam er voor het eerst meer aandacht voor de mensen, culturen en geschiedenissen waartoe de nkisi behoort.
Herstel van historisch onrecht
De nkisi Mangaaka is oogstwaarschijnlijk in de tweede helft van de 19e eeuw gemaakt en in gebruik genomen door de Bakongo, voor wie het een belangrijke rol speelde binnen de samenleving. Ergens in de periode 1901-1906 is het beeld in bezit gekomen van handelsagent Frans Snel. Het is aannemelijk dat de oorspronkelijke eigenaren onvrijwillig afstand hebben gedaan van de nkisi, afgaand op zowel de grootte en status van het krachtbeeld, als de geopolitieke ontwikkelingen en het groeiende kolonialisme destijds in de regio. Hierbij valt niet uit te sluiten dat het beeld met geweld is weggenomen uit Mayombe.
Binnen het Wereldmuseum is er vervolgens een narratief gecreëerd om over de nkisi te spreken, wat door de jaren heen werd aangepast en bijgeschaafd. Met aanduidingen variërend van fetisj tot spijkerbeeld en nkisi; van weinig context tot duiding over een eventuele maker en aandacht voor de ontstaansgeschiedenis. Anno 2025 staat de nkisi tentoongesteld in de vaste opstelling
Kruispunt Rotterdam, waar ruimte is gemaakt voor het Congolese perspectief op het koloniale verleden. Zo laat de ruimte Beeldvorming bijvoorbeeld zien hoe objecten ons iets vertellen over de kijk van Congolezen op Europeanen en hoe zij dat tot uiting brachten in het maken van voorwerpen.
Het herkomstonderzoek naar de nkisi Mangaaka stelt opnieuw die alom bekende vraag: waar komt het object vandaan? Deze keer, echter, biedt het antwoord inzichten in het koloniaal verleden en is er aandacht voor de ongelijke machtsverhoudingen van waaruit een beeld als Mangaaka in een Nederlandse museumcollectie terecht kon komen. Daarbij gaat het niet alleen om de weg van een object naar het museum, maar ook hoe het daar vervolgens is behandeld en benaderd. Herkomstonderzoek biedt inzichten in deze verschillende aspecten van de geschiedenis van het object, waar het museum vervolgens op een juiste manier naar kan handelen. Het onderzoek draagt daarmee bij aan zowel het genereren van kennis over de collectie, als aan het herstel van historisch onrecht. Dit laatste kan zich vervolgens op verschillende manieren uiten, zoals de teruggave van het object aan diens rechtmatige eigenaar, wanneer daar vraag naar is vanuit het land van herkomst, maar ook in een hernieuwde omgang met en presentatie van het object binnen het Wereldmuseum Rotterdam.
In de jaren 1980 werd Mangaaka binnen het museum in verband gebracht met de theorie van Ezio Bassani: hij vergeleek in 1977 minkisi uit verschillende museumcollecties met elkaar. Afgaande op onder meer hun uiterlijke kenmerken, concludeerde hij dat er een werkplaats bij de Chiloango rivier moet zijn geweest. Daar zouden grote krachtbeelden zijn geproduceerd, door de samenwerking tussen een beeldhouwer en een nganga. De nkisi in het Wereldmuseum Rotterdam zou hier ook zijn gemaakt. In deze context werd er voor het eerst gesproken over de mogelijke maker van het object. Daarnaast vertelt het ons meer over de herkomst, als de nkisi inderdaad van diezelfde werkplaats afkomstig is. Daar komt bij de Chiloango rivier door Cabinda loopt, waar Snel werkzaam was.
Een raison d’être
In 1996 is er nog een zichtbare verandering in het narratief waarmee het museum over de nkisi spreekt. In de Rotterdamse Kunsthal werd een deel van de Afrika collectie getoond in Africa Meets Africa. In de bijbehorende catalogus schrijft toenmalig conservator Erna Beumers dat objecten in de collectie een verleden, een raison d’être, met zich meedragen die verder rijkt dan hun bestaan in het museum. Hiermee kwam er voor het eerst meer aandacht voor de mensen, culturen en geschiedenissen waartoe de nkisi behoort.
Herstel van historisch onrecht
De nkisi Mangaaka is oogstwaarschijnlijk in de tweede helft van de 19e eeuw gemaakt en in gebruik genomen door de Bakongo, voor wie het een belangrijke rol speelde binnen de samenleving. Ergens in de periode 1901-1906 is het beeld in bezit gekomen van handelsagent Frans Snel. Het is aannemelijk dat de oorspronkelijke eigenaren onvrijwillig afstand hebben gedaan van de nkisi, afgaand op zowel de grootte en status van het krachtbeeld, als de geopolitieke ontwikkelingen en het groeiende kolonialisme destijds in de regio. Hierbij valt niet uit te sluiten dat het beeld met geweld is weggenomen uit Mayombe.
Binnen het Wereldmuseum is er vervolgens een narratief gecreëerd om over de nkisi te spreken, wat door de jaren heen werd aangepast en bijgeschaafd. Met aanduidingen variërend van fetisj tot spijkerbeeld en nkisi; van weinig context tot duiding over een eventuele maker en aandacht voor de ontstaansgeschiedenis. Anno 2025 staat de nkisi tentoongesteld in de vaste opstelling
Kruispunt Rotterdam, waar ruimte is gemaakt voor het Congolese perspectief op het koloniale verleden. Zo laat de ruimte Beeldvorming bijvoorbeeld zien hoe objecten ons iets vertellen over de kijk van Congolezen op Europeanen en hoe zij dat tot uiting brachten in het maken van voorwerpen.
Het herkomstonderzoek naar de nkisi Mangaaka stelt opnieuw die alom bekende vraag: waar komt het object vandaan? Deze keer, echter, biedt het antwoord inzichten in het koloniaal verleden en is er aandacht voor de ongelijke machtsverhoudingen van waaruit een beeld als Mangaaka in een Nederlandse museumcollectie terecht kon komen. Daarbij gaat het niet alleen om de weg van een object naar het museum, maar ook hoe het daar vervolgens is behandeld en benaderd. Herkomstonderzoek biedt inzichten in deze verschillende aspecten van de geschiedenis van het object, waar het museum vervolgens op een juiste manier naar kan handelen. Het onderzoek draagt daarmee bij aan zowel het genereren van kennis over de collectie, als aan het herstel van historisch onrecht. Dit laatste kan zich vervolgens op verschillende manieren uiten, zoals de teruggave van het object aan diens rechtmatige eigenaar, wanneer daar vraag naar is vanuit het land van herkomst, maar ook in een hernieuwde omgang met en presentatie van het object binnen het Wereldmuseum Rotterdam.
Literatuur
Bassani, E. (1977). Kongo Nail Fetishes from the Chiloango River Area. In: African Arts 3: 1-8.
Beumers, E. (1996). Africa Meets Africa. Rotterdam: Museum voor Volkenkunde.
Cooksey, S., R. Poynor en H. Vanhee. (2013). Kongo Across the Waters. Gainesville: University Press of Florida.
Linde, D. van de. (2024). One Object, Countless Narratives: In Conversation with Kongo minkisi Minkondi at the Wereldmuseum Rotterdam. MA scriptie Universiteit van Amsterdam.
MacGaffey, W. (2015). Franchising minkisi in Loango: Questions of form and function. In: RES: Anthropology and Aesthetics 5/66: 148-157.
Sanger, P.M. (2024). nkisi nkonde of Chief Ne Kuko of Boma. The Tragic Spoliation of a Sacred Sculpture. In: Fifteen Colonial Thefts, A Guide to Looted African Heritage in Museums, redactie door Sela K. Adjei en Yann LeGall. Londen: Pluto Press.
Tollebeek, J., E. van Assche. (2010). Mayombe. Rituele beelden uit Congo. Tielt: Uitgeverij Lannoo.
Wijs, S.T. (1998). Toeristenkunst in Neder-Kongo. Een materiële reactie op het contact tussen twee
werelden. PhD diss. Universiteit van Amsterdam.
Wijs, S.T. (2017). De collectie Frans Snel, een unieke aankoop. In: Vereniging Vrienden Etnografica
lustrumnummer, 76-85.
Beumers, E. (1996). Africa Meets Africa. Rotterdam: Museum voor Volkenkunde.
Cooksey, S., R. Poynor en H. Vanhee. (2013). Kongo Across the Waters. Gainesville: University Press of Florida.
Linde, D. van de. (2024). One Object, Countless Narratives: In Conversation with Kongo minkisi Minkondi at the Wereldmuseum Rotterdam. MA scriptie Universiteit van Amsterdam.
MacGaffey, W. (2015). Franchising minkisi in Loango: Questions of form and function. In: RES: Anthropology and Aesthetics 5/66: 148-157.
Sanger, P.M. (2024). nkisi nkonde of Chief Ne Kuko of Boma. The Tragic Spoliation of a Sacred Sculpture. In: Fifteen Colonial Thefts, A Guide to Looted African Heritage in Museums, redactie door Sela K. Adjei en Yann LeGall. Londen: Pluto Press.
Tollebeek, J., E. van Assche. (2010). Mayombe. Rituele beelden uit Congo. Tielt: Uitgeverij Lannoo.
Wijs, S.T. (1998). Toeristenkunst in Neder-Kongo. Een materiële reactie op het contact tussen twee
werelden. PhD diss. Universiteit van Amsterdam.
Wijs, S.T. (2017). De collectie Frans Snel, een unieke aankoop. In: Vereniging Vrienden Etnografica
lustrumnummer, 76-85.
Archieven
Nationaal Archief, Den Haag, 2.18.10.09 Nieuwe Afrikaansche Handels-Vennootschap (NAHV), (1854)
1880-1959 (1981):
142 Contractenboek nr. 9
149 Personeelsregister (kustpersoneel) 1900 november 1 – 1903 oktober 31
150 Personeelsregister no 5
674 Diverse bescheiden en aantekeningen over de Cie. De Kasai in 1901 – 1902
Wereldmuseum Rotterdam. Verwervingsgegevens (Verwervingsdossier betreffende F. SNEL). NL-
RtdWMR-4.13.
1880-1959 (1981):
142 Contractenboek nr. 9
149 Personeelsregister (kustpersoneel) 1900 november 1 – 1903 oktober 31
150 Personeelsregister no 5
674 Diverse bescheiden en aantekeningen over de Cie. De Kasai in 1901 – 1902
Wereldmuseum Rotterdam. Verwervingsgegevens (Verwervingsdossier betreffende F. SNEL). NL-
RtdWMR-4.13.
Daantje van de Linde is herkomstonderzoeker bij Wereldmuseum Rotterdam en werkzaam als zelfstandig cultuurhistoricus. Ze is afgestudeerd aan de Universiteit Leiden in African Studies en aan de Universiteit van Amsterdam in Museum Studies. Ze deed eerder onderzoek in Namibië naar het belang van restitutie van geroofd cultureel erfgoed.
daantje.vandelinde@wereldmuseum.nl
