Actueel

Door Tribal Art Community

Oude Korwars 'Twee afgezette heren'


Auteur: Michel Thieme
Een eerdere versie van dit artikel verscheen in Jaarboek 5, 2017, pp. 50-63.


Toen ik eind 2015 twee korwars aangeboden kreeg, wist ik direct dat ik ze goed zou kunnen documenteren; één ervan had ik vijftien jaar daarvoor op mijn allereerste visitekaartje afgebeeld. Beide beelden kende ik uit mijn eerste volkenkundige boeken.
Mijn onderzoeksresultaten heb ik verwerkt in een beknopte biografie van Arnold Weruméus Buning, de zeeofficier die de twee korwars verzamelde tijdens een reis naar Nieuw Guinea in 1868. Zijn publicatie over deze reis komt aan bod en het geheel heb ik voorzien van vele citaten, die de tijdgeest van de tweede helft van de negentiende eeuw weergeven: het koloniale denken.

Deze twee korwars (33cm en 29.5cm) zijn door Arnold Weruméus Buning verworven in 1868.
Hij ruilde ze tegen twee lege flessen, op het eiland Mioswaar in de Geelvinkbaai. Photo © Jan v. Esch


Arnold Weruméus Buning werd geboren te Uithuizen (Groningen) op 21 januari 1846. Zijn vader, Mr. A.H. Weruméus Buning was notaris en genoot in de gehele provincie Groningen een behoorlijk aanzien. Arnold heeft zijn moeder op jonge leeftijd verloren.

Arnold Weruméus Buning op latere leeftijd,
uit het archief van de heer E.C. Blomsma in Den Haag.


In het huis van zijn vader vertoefde hij het liefst op de zolderkamer, omringd door verschillende voorwerpen uit de nalatenschap van zijn grootvader, toentertijd een bekend zeeofficier. Er lagen oude scheepsjournalen, papieren met aantekeningen over zeereizen en het leven op zee, modellen van schepen, oude uniformen en oude epauletten uit de tijd van Prins Willem V; stuk voor stuk zaken die enorm tot de verbeelding van de jonge knaap spraken. Met goedkeuring van zijn vader vertrok Arnold, toen hij dertien was, naar Elburg en volgde daar een studie, om vervolgens al op zijn veertiende jaar tot adelborst der derde klasse bevorderd te worden in 1860.

Arnold zette zijn studie voort en werd tot adelborst der eerste klasse bevorderd in 1864.
In september van datzelfde jaar ging hij over in actieve dienst op Z.M.’s kuilkorvet: Prins Maurits der Nederlanden en ondernam zijn eerste zeereis, met als doel Java. 
In Indonesië maakte hij deel uit van de bemanning van Z.M.’s stoomschip der eerste klasse: Het Metalen Kruis, dat expedities tegen zeerovers ondernam in de Molukse Zee.
In Augustus van het jaar 1867 werd Arnold Weruméus Buning bevorderd tot de rang van luitenant-ter-zee der tweede klasse op Z.M.’s stoomschip der vierde klasse: Suriname. Ook de Suriname ondernam missies tegen zeerovers bij Celebes en de Molukken.

Z.M.’s raderstoomschip der vierde klasse: Suriname op zee.
Uit de collectie van Het Scheepvaartmuseum, S.1277(01)33.


Arnold Weruméus Buning stuurde vanuit Indië geregeld brieven aan zijn vader in Groningen. Zijn vader, de notaris, voorzag deze brieven van de ontvangstdatums en archiveerde ze nauwkeurig. Dit archief is zorgvuldig bewaard door de heer E.C. Blomsma uit Den Haag. De moeder van de heer Blomsma heeft Arnolds zoon tot aan zijn dood verzorgd. De heer Blomsma kende de korwars, waar dit stuk onder meer over gaat, al sinds dat hij kind was en heeft ze in 1963, uit de erfenis van Arnolds zoon, H.P. Weruméus Buning, gekregen. De heer Blomsma was toen zeventien jaar oud en tijdens zijn studie hebben de korwars in meerdere studentenhuizen vertoefd.

In één van de brieven schreef Arnold over een zoektocht met de Suriname naar zeerovers. Deze zoektocht leidde tot een bezoek aan meerdere eilanden in de Geelvinkbaai in Nieuw Guinea.


Zoektocht naar zeerovers

Onderdeel van een scan van één van Arnolds brieven vanuit Indië


Ambonia 17e April 1868 van boord Suriname

Beste Pa en andere familie!

Zoals ik u vorige keer gezegd heb te zullen doen, zal ik nu maar eens beginnen met mijn laatste reis naar Nieuw-Guinea te vertellen. Wij zijn dan eerst met het andere hier in Station zijnde oorlogsschip van hier uitgegaan, om de zeerovers te zoeken, die twee paduwakkan’s (Makkarsaansche prauwen) uitgemoord hadden. […]”

In HET BATAVIAASCH HANDELSBLAD van 8 juni 1868 staat hierover het volgende:

“MOLUKKEN. Zr.Ms. stoomschepen Prinses Amalia en Suriname verlieten den 27sten Februarij de reede van Ambon op de ontvangst van een berigt van den kontroleur van Hila dat vermoedelijk in het begin dier maand eene Binonko-reesche padoewaken aangevallen en uitgemoord was geworden door de opvarenden van 22 Tabelloreesche vaartuigen. De Straten van Kelang en van Bornoa, zoomede de Noord- Noordwestkusten van Ceram werden nauwkeurig doch zonder eenig gevolg onderzocht.

Zr. Ms. stoomschip Prinses Amalia keerde daarop via Kajeli naar Ambon terug, terwijl Zr. Ms. stoomschip Suriname naar Ternate doorstoomde, ten einde met den Resident van dat gewest eene reis naar Nieuw-Guinea te gaan ondernemen: op den overtogt naar Ternate werden de Zuid- en Westkusten van Obie Majornog aan een onderzoek onderworpen, doch evenmin zonder enig spoor van de roovers te ontdekken.

Arnold Weruméus Buning (zittend, tweede van rechts), aan boord van een stoomschip in Indonesië (1864-1876),
uit het archief van de heer E.C. Blomsma in Den Haag.


Den 8sten Maart verliet Zr. Ms. stoomschip Suriname, Ternate met bestemming naar Doreh op Nieuw-Guinea. De koers nemende bewesten Batchian om, langs den Zuidpunt van Djilolo door straat Dampar, werd den 13den Maart ter reede Doreh geankerd.


Nadat vanuit Doreh de eilanden Amboerpoea, Mioswaar, Arfa en Roon nog bezocht waren en de resident van Ternate het noodige in die streken had verrigt, werd de terugreis naar Ternate aanvaard en die plaats den 28sten dier zelfde maand bereikt.”

Arnold Weruméus Buning in Indonesië (1864-1876), uit het archief van E.C. Blomsma in Den Haag.


Tijdens de reis naar Nieuw Guinea zijn de twee korwars verzameld op het eiland Mioswaar. Zestig jaar later schreef Arnold Weruméus Buning een historische schets in DE INDISCHE VERLOFGANGER, van 24 februari 1928, over zijn bezoek aan de Papoea’s (dit hele stuk vindt u in Bijlage 1):

Foto’s van het artikel, ONDER DE PAPOEA’S; ZESTIG JAAR GELEDEN, collectie KITLV te Leiden.


“Ja, en zestig jaar geleden, was ik ook op zoo’n klein eilandje, […]. Ik was toen nog heel jong zeeofficier en aan boord van een stoomscheepje, waarmee we toen in de Molukken kruisten de Zending Post op Nieuw Guinea bezochten en zoodoende ook met de H.H. Papoea’s kennis maakten. […] Wat was het toen nog een ‘zoodje’. Nog helemaal ‘natuurmenschen’; nog ‘wild’ en ‘woest’; met een minimum kostuum, dat nog altijd aan het Paradijs deed denken van voor den ‘Val’.”


Het stuk is mede de moeite waard om te lezen, omdat hierin het lokaal gebruik van korwars voortreffelijk wordt uitgelegd:


“Zooals men ons vertelde, stellen deze korwars den een of anderen voorvader voor, of liever, men denkt, gelooft, dat de ‘geest’ van dezen patriarch in dit beeldje huist, en op grond hiervan wordt er niets van belang begonnen of ondernomen, voordat men den ‘korwar’ in dezen om advies heeft gevraagd; na voorafgaande offerande, bestaande in een zekere hoeveelheid katoen, tabak of glaspaarlen. […]
Maar mocht de ‘Korwar’ een goedkeurend advies gegeven hebben en loopt dan naderhand de zaak toch faliekant uit, dan wijt men de schuld hiervan niet aan den ‘geest’ van de geadviseerd hebbenden grootvader, doch aan het beeld zelf, dat nu ineens van zijn hooge positie wordt beroofd en al zijn heiligheid verliest. Men zegt dan ‘de Korwar deugt niet, de geest zit er niet in’, en het beeld wordt nu geranseld en formeel ‘afgezet’, […]”


Tot slot komt ook de ruilhandel aan bod en velt Arnold een esthetisch oordeel over zijn twee oude korwars, die waarschijnlijk slechte adviezen aan de Papoea’s gegeven hebben:


“Welnu, mij was het gelukt, juist twee, zulk ‘afgezette’ heeren in ruil voor twee leege flesschen machtig te worden. Mooi waren ze niet, afschuwelijk grijnzende gezichten, die, in latere jaren toen ze bij mijn vader op de schoorsteenmantel prijkten, menigen boer, die mijn vader bezocht, de betuiging hebben ontlokt, dat hij ze niet graag op een donkeren avond tegen zou komen, en, nog veel minder zou willen, dat moeder de vrouw ze ooit te zien kreeg.”


Arnold Weruméus Buning maakte nog een aantal spannende avonturen mee in de Molukken en ook in Borneo en beëindigde zijn actieve dienst, wegens gezondheidsproblemen, in 1876.


De zeeofficier-novellist.


Terug in Nederland wijdde Arnold zich aan zijn letterkundige carrière. Jan ten Brink schreef in zijn GESCHIEDENIS DER NOORD-NEDERLANDSCHE LETTEREN IN DE XIXe EEUW. DEEL 3 (1889), onder meer het volgende over hem (voor het eerste gedeelte van mijn beknopte biografie heb ik veel gebruik gemaakt van het stuk van Jan ten Brink):

“De zeeofficier-novellist is zeldzamer in de geschiedenis der letteren dan de krijgsman-romanschrijver. […] zeeofficiernovellist is alleen Arnold Weruméus Buning. De zee en het bedrijf van zeeofficier hebben hem in latere jaren de stof gegeven voor zijne novellen en schetsen, die met zeldzame uitzonderingen allen echte Marine-Schetsen zijn. De eigenaardige humoristische toets, die aan geene enkele zijner zee-schilderingen ontbreekt, geeft hem recht op eene eereplaatst onder onze jongere schrijvers. Daar de auteur, daar de kunstenaar, die in hem verborgen was, eerst na zijn ontslag als zeeofficier te voorschijn kwam, […]”


Als schrijver onderscheidde Arnold zich, doordat hij het zeemansleven als achtergrond koos voor zijn populaire verhalen. Het zeemansleven werd geïllustreerd aan de hand van prachtige portretten. De schrijver had, qua karakters, een voorliefde voor ‘de mindere schepelingen’ zoals de matroos Lieroort, een stotterende scheepsjongen die ‘het ongeluk heeft gezichten te trekken’. Een voorbeeld van een ander karakter was de scheepshond Kokkert, wiens voortreffelijke eigenschappen breed uitgemeten werden; hoe hij een vriend van de matrozen en de schipper was. Het leven op zee vanuit het oogpunt van de ‘hoogere kringen’ kwam ook aan bod, bijvoorbeeld de kolonel kommandant en de oudste adelborst, door zijn kameraden ‘de kleine majoor’ genoemd, omdat hij ‘zo’n parmantig ventje’ was. Subtiele, vermakelijke details, geput uit Arnolds eigen ervaringen op zee, maakten zijn novelles uniek.

Twee werken van Arnold Weruméus Buning


Het Museum voor Land- en Volkenkunde.


Op 2 Augustus 1883 besloot de Rotterdamse gemeenteraad tot de oprichting van een Museum voor Land- en Volkenkunde, dat gevestigd werd aan de Willemskade in het gebouw van de voormalige Yachtclub, waar al sinds 1873 het Maritiem Museum “Prins Hendrik” gevestigd was. Op 1 Februari 1884 werd Arnold Weruméus Buning benoemd tot de eerste directeur van het nieuwe museum en tevens tot directeur van het Maritiem Museum.

“Gezigt op het gebouw der yachtclub”, 19e eeuw.


In een bezoekersgids schreef hij, onder meer, een aantal regels over het nut van een vol-kenkundig museum in de koloniale tijd:


“Wanneer men mij vraagt, wat kan dienen, om de jongen menschen […] op te voeden en hun geest te ontwikkelen, dat er een neiging in hen ontwaakt om wat verder te kijken dan hun neus lang is, dan beweer ik, dat een practisch en aanschouwelijk aardrijkskundig onderwijs hiertoe een van de voornaamste middelen is en dat men daarbij met graagte iedere gelegenheid moet aangrijpen om van vreemde volken en landen iets te zien.

[…] Daarom acht ik een practisch en eenvoudig ingericht museum voor land- en volkenkunde nuttig voor iedere stad waar het is, en nuttig voor ieder, die er belang bij heeft zijne “wereldkennis” te vermeerderen. […]

Mogen deze regelen menigeen opwekken tot een bezoek aan eene instelling, die werkelijk nuttig kan zijn voor ieder[…] die begrijpt, dat de tijd voorbij is, waarin allen ‘thuis’ hun kost konden verdienen.

Er uit! De wereld in! Dat is het verstandigste ‘motto’ van onzen tijd.”

Bezoekersgids voor het Museum voor Land- en Volkenkunde en het Maritiem Museum “Prins Hendrik”.


Daarnaast schreef hij in de bezoekersgids een aantal regels die de tijdgeest van de tweede helft van de negentiende eeuw niet verbloemen:


“Denk eens aan onze koloniale tentoonstelling te Amsterdam in 1883. Hoe velen van ons, die deze tentoonstelling bezochten, hebben daardoor geheel andere denkbeelden gekregen van den Javaan en van zijn leven, en, in het algemeen van het leven en het zijn in Oost-Indië, dan ze vroeger dachten.

Hadt ge ooit gedacht dat de Javaantjes er zoo uitzagen? Tien tegen één wed ik, dat ge vroeger altoos gedacht hebt, dat het een soort van negers waren; allemaal zwarte negers, zooals ze op de kermis vertoond werden en die heel graag op hun nuchteren maag een levend konijntje, of een zacht eenvoudig duifje, levend en wel, met huid en haar (alleen de veeren van de duif lieten ze liggen) binnen slikten.

Heeft die tentoonstelling u niet veel meer van onze koloniën verteld, dan de beste schrijver ooit kan doen?Zien gaat op dit gebied boven lezen.”


Publicaties over de korwars


In 1901 werd Arnold Weruméus Buning als directeur van beide musea, opgevolgd door Johannes François Snelleman.

In 1929 publiceerde Snelleman, in het tijdschrift NEDERLANDSCH-INDIË OUD & NIEUW, over Bunings korwars (Bijlage II):


“Het eiland waarop ze van den vasten wal keken, toen zij het levenslicht aanschouw-den, heet volgens de officiële lijst van 1923 Mios Waar, en op de westkust van de Geelvink-baai hebben we dus het land van herkomst te zoeken.”

Scans van het artikel van Joh. F. Snelleman in NEDERLANDSCH-INDIË OUD & NIEUW, maart 1929.


“Een korwar die zich vergist, waarop men niet ten volle kan vertrouwen, wordt uit het huis verwijderd. Zoo geschiedde met dit tweetal; beide adviseurs hebben hun demissie gekregen en staan nu al 60 jaar daarover na te denken, thans op Buning’s schoorsteenmantel. Geruild tegen twee ledige flesschen! O gouden tijd voor verzamelaars …”


In 1931 verscheen er een platen-atlas met een voorwoord van T.J. Bezemer genaamd: INDONESISCHE KUNSTNIJVERHEID. Veel van de daarin opgenomen ‘clichés’ kwamen uit het tijdschrift NEDERLANDSCH-INDIË OUD & NIEUW, zo ook de afbeeldingen van Bunings korwars. Aangezien deze platen-atlas een grote oplage had en maar liefst in vier talen verscheen, werd hiermee een groot publiek bereikt. Foto’s van Bunings korwars bestreken samen een hele pagina en verkregen hiermee de ‘icoon’-status, omdat er tot die tijd nog niet veel foto’s van korwars gepubliceerd waren. Een getuige hiervan is het boek van W.K.H. Feuilletau de Bruyn, PIONIERS IN DE RIMBOE, Avonturen van een exploratie detachement in Zuidwest-Nieuw-Guinea, uit 1946. Op de kaft staat een tekening van Bunings ‘eenoogige’, zoals Snelleman hem in zijn stuk uit 1929 noemde. Een frappant detail is dat er in PIONIERS IN DE RIMBOE met geen woord over korwars gerept wordt, aangezien de beschreven avonturen zich aan de Zuid- in plaats van de Noordkust afspelen.

Op drie november in 1933 is Arnold Weruméus Buning te Den Haag overleden.Hij is 87 jaar oud geworden.


Nawoord


Zoals ik al eerder schreef heeft de heer Blomsma de twee korwars uit de nalatenschap van de zoon van A. Weruméus Buning gekregen toen hij zeventien jaar oud was. Na verloop van tijd zijn ze in een kast beland, totdat Blomsma bij het programma Tussen Kunst & Kitsch een vergelijkbaar beeld voorbij zag komen.
Blomsma realiseerde zich dat hij bijzondere beelden in huis had en liet zijn korwars bij Tussen Kunst & Kitsch taxeren, deze taxatie werd uitgezonden op 21 oktober 2015.
Ik kan me nog goed herinneren dat ik na een tip van een collega de aflevering terugzag en dat ik de korwars direct herkende. Had ik daar als expert gezeten dan had het fragment er heel anders uitgezien, dacht ik nog. Voor mij waren het natuurlijk geen anonieme beelden, maar tekstboek iconen!

Tot mijn aangename verbazing kreeg ik vlak voor de kerst van dat jaar een telefoontje van een mevrouw die namens haar vriend informeerde of ik geïnteresseerd zou kunnen zijn in twee voorouderbeelden uit Nieuw Guinea.
Ik vroeg haar hoe hij eraan gekomen was en of bekend was wanneer ze verzameld waren. Toen ze me daarop antwoordde dat ze uit de familie kwamen en dat ze al meer dan honderd jaar in Nederland waren, dacht ik direct aan de korwars van Tussen Kunst & Kitsch.

Omdat ik letterlijk op het punt stond om met mijn gezin voor de kerst naar Parijs te gaan, spraken we af dat ik haar nog voor Oud & Nieuw zou terugbellen om een afspraak te maken.
Zo gezegd zo gedaan en in Januari ontmoette ik meneer Blomsma en zijn vriendin, mevrouw Strik, voor het eerst in mijn galerie aan de Weteringstraat in Amsterdam.
Ze hadden de korwars meegenomen en die zijn die dag ook bij mij achtergebleven.
Op mijn vraag hoe deze mensen bij mij terecht waren gekomen kreeg ik een wonderlijk antwoord:
“We zitten samen op Salza les en daar hebben we een kennis die ons vertelde dat u voor zijn familie afgelopen jaar een topstuk aan het Musée du quai Branly in Parijs heeft verkocht; Die man moeten we hebben dachten we toen.”

Vervolgens ben ik begonnen met het verzamelen van documentatiemateriaal en dat bleek zo divers en rijk te zijn dat ik besloten heb het in deze vorm te gieten.
Naar de wens van de heer Blomsma heb ik de korwars eerst aan verschillende musea aangeboden.
Al vrij vroeg in dit proces meldde zich een geïnteresseerde klant uit Amsterdam, maar die moest geduld hebben totdat de beslissingstermijn, die ik aan de musea gegeven had, verlopen was.
Zijn geduld werd beloond en in Augustus 2016 heb ik ze aan hem verkocht op voorwaarde dat ik ze in Parijs op het Parcours des Mondes mocht tonen.