Actueel

Door Frank Eerhart

Ubangi-sculptuur op de kaart gezet

Unbangi figuren

Frank Eerhart sprak met Gerard van den Heuvel over het Ubangi-project.

Samen met antropoloog Jan-Lodewijk Grootaers – momenteel conservator Afrikaanse kunst van het Minneapolis Institute of Arts – heeft Van den Heuvel van 2003 tot 2007 aan dit project gewerkt. Gerard van den Heuvel is een gepassioneerd verzamelaar en heeft in de afgelopen 40 jaar veel expertise opgebouwd met betrekking tot Afrikaanse kunst. Hij was een van de initiatiefnemers van de expositie Sculptuur uit Afrika en Oceanië (1990),een keuze uit de collecties van leden van de VVE in het Rijksmuseum Kröller-Müller. Jarenlang was hij bestuurslid van het Afrika Museum, waar hij voor de herinrichting van de semi-permanente opstelling van de collectie het thema Westerse visies op voorwerpen uit Afrika ontwikkelde. Als gastconservator was hij samen met Wilfried van Damme verantwoordelijk voor twee exposities in Berg en Dal: Eenvoud en Kracht, Afrikaanse kunst verzameld door Piet en Ida Sanders (2009) en een expositie van stukken uit het depot onder de titel Uit de kast…nu op zaal (2013). Het Ubangi-project behelsde een uitgebreid onderzoek naar de sculptuur in het uitgestrekte gebied rond de Ubangi-rivier in Centraal-Afrika. Nooit eerder werd er zo diepgaand met zoveel beeldmateriaal over deze sculpturen gepubliceerd.

Jan-Lodewijk en ik ontmoetten elkaar voor het eerst in 2002. Hij was door Ineke Eisenburger die toen directeur van het Afrika Museum in Berg en Dal was, aangetrokken voor het samenstellen van het omvangrijke museumboek Vormen van Verwondering. Ik kon hem op sommige momenten behulpzaam zijn bij het selecteren en beschrijven van stukken uit de collectie. We bleken onze interesse te delen voor de Zande uit het grensgebied van de huidige Centraal Afrikaanse Republiek (CAR) en de Democratische Republiek Congo (DRC). De CAR is een voormalige Franse kolonie, de DRC een Belgische. Jan-Lodewijk had er veertien maanden veldwerk verricht voor zijn dissertatie: A History and Ethnography of Modernity among the Zande.  

Halverwege de jaren 70 was ik samen met mijn vrouw Marja begonnen met het verzamelen van Afrikaanse kunst. Geleidelijk aan verschoof mijn voorkeur van West-Afrika naar Centraal-Afrika, naar de kunst van Congo. Vooral de wat afwijkende stukken die met het etiket Noord-Congo, Bangala, Bwaka of Azande werden aangeduid – soms met een vraagteken erachter – trokken me aan. Die sculpturen waren weliswaar minder verfijnd en gedetailleerd dan de beelden van de Baule, Guro of Dan, maar ze toonden een gedurfde vereenvoudiging, ze bezaten een weerbarstig, archaïsch karakter en ze straalden een magische kracht uit. Ik begon me af te vragen hoe men in de afgelopen decennia tegen deze kunst had aangekeken en of men er ook serieuze belangstelling voor had gehad. Veelzeggend bleek de visie van de Gentse hoogleraar Frans Olbrechts. In zijn Plastiek van Kongo (1946), dat als doel heeft “het plastisch kunstwerk van Kongo stilistisch te ordenen”, typeert hij het beeldhouwwerk uit Noord-Congo als “de vormenarme plastiek van het Noordergebied”. Olbrechts meende dat de kunst uit die regio veel minder grondig bestudeerd was vanwege “het magere esthetisch genot” dat de studie van die kunst zou verschaffen. Hij heeft het over “de houterig-stijve, rechtopstaande, symmetrisch uitgewerkte figuren […] zo eentonig en uniform uitgesneden dat in vele gevallen het onderscheid tussen de geslachten niet eens opvalt”. Weinig enthousiasme dus bij Olbrechts. Zijn uitspraken zullen geen verzamelkoorts tot gevolg hebben gehad; mij maakten ze alleen maar nieuwsgieriger.

In 1988 zag ik op de expositie Utotombo in Brussel de daar tentoongestelde Ngbandi-, Ngbaka- en Zande-beelden. Ze spraken me erg aan. Ze waren rudimentair, zonder effectbejag, teruggebracht tot de essentie. Twee jaar later werden enkele van dezelfde beelden getoond in Afrikanische Skulptur – Die Erfindung der Figur in Keulen en aansluitend in Den Haag. Ik herkende mijn eigen opvattingen in de catalogustekst van Kay Heymer, een van de samenstellers van de tentoonstelling, waarin hij de keuze van de sculpturen verantwoordde en aangaf dat deze verder ging dan “in dieser Austellung fehlende afrikanische Klischeeformen der Baule, Dan oder Yoruba”. Ik bleef in de vakliteratuur steeds op zoek naar afbeeldingen van objecten uit mijn nieuwe interessegebied. (zie afb. X).

Zo stuitte ik op een intrigerend beeldje uit de collectie van Josef Herman, afgebeeld in Miniature African Sculptures from the Herman Collection (1985). Het bijschrift door Hermione Waterfield, voormalige consultant bij Christie’s Londen, in deze publicatie luidde: “Attributed to the Zande by a well known Belgian collector”. Het beeldje werd in 2000 door Christie’s in Amsterdam aangeboden toen daar de Herman-collectie onder de hamer kwam. Ik had het geluk dat ik dit bijzondere beeldje op die veiling kon verwerven.

Zie afbeelding links (zie afb. X).

In 2003 besloten Jan-Lodewijk en ik om onze gemeenschappelijke interesse in de beeldhouwkunst van het Ubangi-gebied verder uit te diepen. Hij beschikte over een grote antropologische kennis van de betreffende regio en ik had inmiddels een grote hoeveelheid beeldmateriaal uit dat gebied opgespoord. Er bleken veel onduidelijke en soms onverklaarbare toeschrijvingen te zijn. Wat de een als Azande of Zande betitelde werd door de ander Bwaka of Ngbaka genoemd. We vonden dat het tijd werd om de kunst uit deze smeltkroes van stijlen beter in kaart te brengen. Zo ontstond bij Jan-Lodewijk het idee om er een tentoonstelling en een publicatie aan te wijden. De nadruk zou komen te liggen op houten menselijke figuren tussen de 10 en 200 cm groot. Maskers en gebruiksvoorwerpen zouden we er alleen bij betrekken als ze verwantschap vertoonden met de beeldsculptuur. We begonnen met het inventariseren van afbeeldingen van kunstvoorwerpen uit het noorden van de DRC, de CAR en Zuid-Soedan en beperkten ons tot de  volken die Ubangische talen spreken. De Ngombe bijvoorbeeld vielen er vanwege hun Bantu-taal buiten. Mijn specifieke doel was om te komen tot correcte toeschrijvingen en  begrenzingen. Dat bleek nog niet zo eenvoudig en soms zelfs onmogelijk. Over de kunst van de Zande was nog het meest bekend, vooral door de publicatie van Herman Burssens: Yanda-beelden en Mani-sekte bij de Azande uit 1962.

Bij mijn eigen zoektocht naar geschikte objecten kwam ik in eerste instantie uit bij afbeeldingen die ik kende uit de literatuur: boeken, museumcatalogi, het Amerikaanse tijdschrift African Arts en het Franse Arts d’Afrique Noire. In die tijdschriften stonden voor onze selectie bruikbare advertenties van handelaren en met afbeeldingen geïllustreerde besprekingen van particuliere collecties. Het bleek dat de kwaliteit van de beelden wel herkend werd, maar dat de toeschrijvingen vaak onduidelijk of zelfs onjuist waren. Soms waren de beelden voorzien van vreemde etiketten als M’Bandja of M’Bwandji. Verder viel ons op dat de stukken waar onze belangstelling naar uitging hoofdzakelijk door galeries in Brussel werden aangeboden of in Belgische collecties zaten. Vermeldingen uit Frankrijk kwamen ondanks de historische relatie met de voormalige kolonie Oubangui-Chari veel minder voor. Zeer bruikbaar bij ons zoekproces was een vouwblad uit 1998 van Galerie Franke in Stuttgart waarin hun tentoonstelling UBANGI – 36 Figuren und Objekte der Ngbaka, Ngbandi und Mbanza  werd aangekondigd. Het bleek om stukken te gaan die Georges Meurant aan de galeriehouder in consignatie had gegeven. Georges Meurant is een beeldend kunstenaar uit Brussel met een wetenschappelijke attitude. Hij publiceerde Shoowa Design: African Textiles from the Kingdom of Kuba (1986) en in Arts d’Afrique Noire schreef hij over Oost-Afrikaanse sculpturen, vooral uit Tanzania, die op het einde van de jaren ’80 op de kunstmarkt verschenen. Jan-Lodewijk en ik besloten Meurant bij het project te betrekken.

Gedrieën vormden we nu de selectiecommissie voor wat het Ubangi-project zou gaan heten. De selectie betrof: beelden, maskers, muziekinstrumenten, sieraden en amuletten.

Jan-Lodewijk bezocht vooral in België zoveel mogelijk particuliere collecties en  museumdepots, in het bijzonder het omvangrijke depot van het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika in Tervuren. Nadat we al het voor ons project geschikte beeldmateriaal verzameld hadden, kwamen we toe aan het selecteren van de stukken voor de tentoonstelling en voor het boek.

In de eerste ronde beoordeelden we onafhankelijk van elkaar alle fotokopieën van de beelden, maskers en voorwerpen. Het waren er honderden. Alleen al het aantal beelden bedroeg 223 stuks. We sorteerden de objecten in 5 categorieën: A tot en met E. De categorieën A, B en C betroffen de esthetische kwaliteit, waarbij A voor de hoogste kwaliteit stond. Hieronder vielen de objecten die zowel voor de expositie als voor het boek werden gekozen. D betrof objecten die niet in expositie werden opgenomen, maar die voor het boek toch de moeite waard waren, bijvoorbeeld ter toelichting van een bepaald kenmerk. Met E duidden we de objecten aan die noch voor de expositie, noch voor het boek in aanmerking kwamen. Uiteindelijk werden onze drie afzonderlijke beoordelingen naast elkaar gelegd en werd – soms na enige discussie – met meerderheid van stemmen de keuze gemaakt voor welke stukken in de expositie zouden worden getoond en welke stukken alleen in het boek zouden worden opgenomen.    

De selectie van de beelden leidde soms tot verrassende resultaten. Een beeldenpaar van de Banda (fig. 4.15) werd voor de duur van de tentoonstelling samengebracht. De mannelijke figuur kwam uit het depot van het KMMA in Tervuren en de vrouwelijke figuur kwam uit de verzameling van Marc Felix uit Brussel. Het feit dat het om een koppel ging, was overigens al bekend. Wat een echte ontdekking bleek te zijn, was dat twee andere los van elkaar geselecteerde beelden een koppel bleken te vormen.
Afbeelding links (fig. 3.6) 

Het mannelijke Ngbandi-beeld behoort tot de collectie van het British Museum in Londen en het vrouwelijke beeld tot die van het High Museum of Art in Atlanta.

Met de Zande-beelden die afkomstig waren uit de buurt van de plaats Yambio in Zuid-Soedan wisten we in eerste instantie geen raad. De beelden weken in stilistisch opzicht sterk af van de stijl van de door Herman Burssens bestudeerde Yanda-beeldjes van het Mani-genootschap bij de Zande. Waren deze beelden in de zogenoemde Yambio-stijl gemaakt ter herinnering aan voorouders of waren ze bestemd voor ritueel gebruik door leden van een gesloten genootschap? Ons vermoeden was, dat ze gemaakt werden voor verkoop aan westerlingen en dus als een vroege vorm van toeristenkunst moesten worden beschouwd. We werden daarin bevestigd, toen we in de collectie van het Pitt Rivers Museum in Oxford een figuurtje in Yambio-stijl aantroffen, dat als een militair salueerde Zie afbeelding rechts (fig. 5.32).

Het was duidelijk dat er sprake was van koloniale invloed en daarom kunnen beelden in deze stijl als zogenoemde colon-beelden beschouwd worden.

Toen de definitieve selectie voor de tentoonstelling en voor het boek was gemaakt, moesten de bruiklenen worden aangevraagd. Alle eigenaren werkten graag aan het project mee. Er waren beelden aangevraagd die niet voor de expositie waren geselecteerd, maar alleen voor opname in de publicatie. Toch wilden we ook over die beelden kunnen beschikken om te voorkomen dat de kwaliteit van de foto’s te veel van elkaar zou verschillen. Om die reden werden alle te fotograferen beelden en objecten verzameld in het fotoatelier van Vincent Everarts in Brussel.

De tentoonstelling in het Afrika Museum trok behalve uit Nederland ook veel bezoekers uit het buitenland. Het geeft extra voldoening om te kunnen constateren dat het Ubangi-boek inmiddels internationale waardering heeft gekregen en nu wordt beschouwd als het standaardwerk over de sculptuur uit dit gebied.

Toch blijft er over het gebruik en de functie van de diverse voorwerpen in hun rituele of ceremoniële context nog veel onduidelijk. De schaarse geschriften van missionarissen en ambtenaren uit het koloniale tijdperk vormen nog altijd de belangrijkste informatiebronnen. Weliswaar voerde Jan-Lodewijk tijdens de voorbereiding van de tentoonstelling nog vier korte veldtrips uit in het Ubangi-gebied, maar die leverden als voornaamste conclusie op, dat er geen herinneringen meer bestonden aan de figurale sculptuur uit het verleden. Maar met het Ubangi-project zijn de kunststijlen in deze Noord-Congolese smeltkroes tenminste in kaart gebracht. Handelaren en verzamelaars zijn nu beter in staat om hun voorwerpen correcter te labelen, hoewel een exacte toeschrijving in veel gevallen toch moeilijk of zelfs onmogelijk is. Door de uitwisseling van rituelen en sculpturen, wederzijdse beïnvloeding wat betreft beeldtaal en opdrachten aan snijders bij buurvolken zal er nog vaak “probably” voor de etnische benaming komen te staan en zullen we in een enkel geval zelfs niet verder komen dan “non attributed Ubangian figure”. Het tegenovergestelde doet zich overigens ook voor: Marja en ik zijn door het Ubangi-project te weten gekomen dat ons beeldje uit de collectie van Josef Herman niet van de Zande afkomstig is, maar van de Banda, een volk dat veel westelijker woont dan de Zande.

Dat de term Ubangi steeds meer een begrip is geworden voor verzamelaars en handelaren, blijkt onder meer uit het feit dat na het verschijnen van het Ubangi-boek regelmatig in galeries onder deze benaming tentoonstellingen worden gehouden. Marc Felix in Brussel deed dat met zijn tentoonstelling Ubangi Art from the Northwestern Forest in 2007, tegelijk met de lopende expositie in Berg en Dal. De meest recente tentoonstelling in een galerie is Invocations Oubanguiennes van Joaquin Pecci op de Bruneaf 2014. Ook in veilingcatalogi treffen we sindsdien Ubangi-verwijzingen aan. Heinrich Schweizer van Sotheby’s New York schreef in 2009 in een veilingcatalogus bij het Ngbaka-topwerk uit de voormalige collectie van de Amerikaanse beeldhouwer Chaim Gross: “Until very recently, more precisely not before Jan-Lodewijk Grootaers’ important exhibition and encyclopedic monograph Ubangi Art and Cultures from the African Heartland, Ubangian sculpture was the last major unstudied area of art from sub-Saharan Africa”.

Hoewel het Ubangi-project is afgerond, blijf ik gefascineerd door deze beeldhouwkunst.  Telkens als er weer een Ubangi-object opduikt in een veilingcatalogus, in een expositie of in een artikel, bestudeer ik het zo uitvoerig mogelijk en wordt de informatie toegevoegd aan mijn dossier en gedeeld met Jan-Lodewijk Grootaers. Nieuwsgierigheid en verwondering zijn immers belangrijke karaktereigenschappen van een verzamelaar.

*De tussen haakjes aangeduide afbeeldingen (fig….)  verwijzen naar de nummers van de afbeeldingen in het Ubangi-boek.

Literatuur

Herman Burssens, Sculptuur in Ngbandi-stijl. Een bijdrage tot de studie van de plastiek van Noord-Kongo. Kongo-Overzee 24/1-2 (1958)

Herman Burssens, Yanda-beelden en Mani-sekte bij de Azande (Centraal-Afrika). Tervuren: Koninklijk Museum voor Midden-Afrika, 1962

Jan-Lodewijk Grootaers en Ineke Eisenburger (red.), Vormen van Verwondering. De geschiedenis en de collectie van het Afrika Museum, Berg en Dal. Berg en Dal, 2002

Jan-Lodewijk Grootaers (ed.), Ubangi: Art and Cultures from the African Heartland. Brussels: Mercatorfonds, 2007

Jan-Lodewijk Grootaers, “Unresolved Mysteries: Two Couples from the Ubangi Region”, in Fragments of the Invisible: The René and Odette Delenne Collection of Congo Sculpture, Constantijn Petridis (ed.), The Cleveland Museum of Art, 2013, pp. 88-91

Frans Olbrechts, Plastiek van Kongo. Antwerpen: Standaard-Boekhandel, 1946

Vergelijkbare artikelen

Actueel

Een bijzonder Kongo krachtbeeld (nkisi nkondi)

Op 26 februari veilt Lempertz o.a. deze Nkisi. Jan-Lodewijk Grootaers beschrijft dit beeld.

7 February 2025

Actueel

Tribal art in the Museum of fine art Boston

Auteur: dr. Pieter van den Hombergh- In eerste instantie werd ik vooral aangetrokken door hun...

4 February 2025

Actueel

Feestelijk jubileum: 40 jaar Tribal Art Community/VVE

Op 17 november 2024 vierden we een bijzondere mijlpaal: het veertigjarig bestaan van de Tribal...

25 January 2025